Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 331]
| |
gen: waarom hebt gij al den wijn uitgezopen? Al zuipende ledigen: hij zoop de gansche kan uit. Overdragtelijk, is, iemand uitzuipen, hem al zuipende verarmen. Van hier uitzuiper, een verkwister van eens anders goed: het is een uitzuiper van weduwen en weezen. |
|