[Uitstap]
UITSTAP, z.n., m., des uitstaps, of van den uitstap; meerv. uitstappen. Verkleinw. uitstapje. Van uitstappen. Een stap buiten den eigenlijken weg: wacht u van alle uitstappen en buitensprongen. Wij veroorloofden ons een klein uitstapje, een klein togtje ter zijde van den weg, en, overdragtelijk, ook een klein uitweidingje bij monde, of geschrifte.