[Uitpersen]
UITPERSEN, bedr. w., gelijkvl. Ik perste uit, heb uitgeperst. Van uit en persen. Al persende ergens uit brengen: olie uitpersen. Al persende van sappen ontledigen: olijven uitpersen. Overdragtelijk, iemand iets afdwingen, afdringen: die bekentenis werd hem uitgeperst. Van hier uitpersing.