[Uitmonsteren]
UITMONSTEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik monsterde uit, heb uitgemonsterd. Van uit en monsteren. Eigenlijk bij eene monstering afzonderen: alle slechte paarden werden uitgemonsterd. Hij monstert zijn verminkten uit. Vond. Voorts ook bij evenveel welk overzigt van dingen daaruit afzonderen: die schoenen heb ik uitgemonsterd. Van hier uitmonstering.