[Uitkant]
UITKANT, z.n., m., des uitkants, of van den uitkant; meerv. uitkanten. Verkleinw. uitkantje. Van uit en kant. Bij Kil. de buitenkant van een land, daar het aan een ander grenst: broecken, walgrachten, ofte uijtkanten. v. Hass. aanteek. op Kil.