Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |
uitgegeven. Van uit en geven. In andere handen brengen: ik heb al mijn klein geld uitgegeven. In druk uitgeven, en zoo onder zijne evenmenschen verspreiden: geeft gij dat werk haast uit? wanneer worden de brieven aan de post uitgegeven? Men geeft het parool uit. Raadselen uitgeven. Iets ergens voor uitgeven, is, het daarvoor slijten: zij gaf eenen zestehalf voor eenen schelling uit. Pogingen aanwenden, om het daarvoor te doen doorgaan: hij geeft zich voor eenen geneesheer uit. Van hier uitgaaf, uitgeefster, uitgever van boeken, geld, enz., uitgift. |
|