[Uitgeleerd]
UITGELEERD, bijv. n., zonder vergrooting. Eigenlijk, een deelw. van uitleeren. Al wie uitgeleerd heeft: hij is daarin reeds uitgeleerd. Zijn mae is uitgeleert wanneer ze vrijt. Vond. Ergens mede uitgeleerd zijn, beteekent, daaromtrent zoo lang proeven genomen hebben, dat men hiermede uitscheidt.