Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Uitbeelden] UITBEELDEN, bedr. w., gelijkvl. Ik beeldde uit, heb uitgebeeld. Van uit en beelden. Genoegzaam evenveel, als afbeelden: wie is daar uitgebeeld? En beelt u zelven uit. Vond. Van hier uitbeelding, uitbeeldsel. Vorige Volgende