Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 234]
| |
grooting. Van twee en snijdend. Aan weerskanten snijdend, van eene dubbele snede voorzien: uijt sijnen mont gingh een tweesnijdende scherp sweert. Bijbelvert. Bij Kil. ook tweesnedig, en tweesnijdig. |
|