Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Tusschenvraag] TUSSCHENVRAAG, z.n., vr., der, of van de tusschenvraag; meerv. tusschenvragen. Verkleinw. tusschenvraagje. Van tusschen en vraag. Eene vraag ergens tusschen: ik deed hun, die mij ondervroegen, eene tusschenvraag. Vorige Volgende