[Tulp]
TULP, z.n., vr., der, of van de tulp; meerv. tulpen. Verkleinw. tulpje. Eene welbekende bloem: men onderscheidt de tulpen in drie hoofdsoorten. De rijp, de nevel, en de mist, verstikt de tulp. Vond. Zamenstell.: tulpbol, tulpboom, tulpenbed, tulpblad, tulphandel, tulpkweeker, tulpsteel, enz.
Tulp, hoogd. tulpe, en tulipane, Kil. tulipa, eng. tulip, fr. tulipe, ital. tulipa en tulipano, heeft dezen naam aan de overeenkomst van de gestalte van haren bloem met eenen tulband te danken.