[Tripel]
TRIPEL, z.n., o., des tripels, of van het tripel; zonder meerv. Anders tripelsteen. Eene fijne aarde, in den vorm van eenen steen, die tot polijsting van vaste ligchamen gebruikt wordt: gij moet daaraan geen tripel sparen. Dit woord luidt in het hoogd. ook tripel, en het fr. en eng. tripoli, en heeft dien naam van de stad Tripoli, waar men die aarde het allereerste vond.