Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 159]
| |
boomen. Bijbelv. D'een bereikt langzaem den top. Vond. Wie zal zijn hoogen top voor 't oog van sions God betreeden? L.D.S.P. Voorts is top bij Kil. een hoop, in het neders. topp, en een haerentop, een zamengeknoopte haarkuif, in het hoogd. zopf. Van top tot teen is van de kruin des hoofds tot aan het uiteinde der voeten: hij was van top tot teen gewapend. Het zeil in top halen, is, het zoo hoog ophalen als doenlijk is, figuurlijk, pronk en praal zoo ver drijven, als mogelijk. Op den top van eere verkeeren, is, de hoogstmogelijke eer genieten. In top van eere zetten, is, tot de hoogstmogelijke eer verheffen: die God was waard in top te setten van eere. Vond. In top van eere brengen, beteekent hetzelfde: naerdien hij 't beelt in top van eere bragt. Vond. De poezij wil niet op den middeltrap, maer moet in top staen. Vond. Van hier toppen, enz. Zamenstell.: topgewelf, rond dak, tophulsel, vrouwenkuif, topkring, sterrekundig woord, toppenant, scheepswoord, toppunt, topstander, topzeil, enz. Bergtop, boomtop, eeretop, haartop, heuveltop, vingertop, enz. Top, neders. topp, hoogd. zopf, schijnt verwant aan het hoogd. zipfel, neders. tipp, holl. tip. |
|