[Toovergodin]
TOOVERGODIN, z.n., vr., der, of van de toovergodin; meerv. toovergodinnen. Verkleinw. toovergodinnetje. Van tooveren en godin. Anders toovernimf. Een versierd bovennatuurlijk wezen: de toovergodingaf aan elke dogter des Konings een glazen spinrokken.