De stene deden hem zulken toren, daer mense mede werp ter doot. Van hier het onzijd. w. toornen, toornig zijn, toornig, enz. Zamenstell.: toornegloed, torenvlaegh, Vond., vertoornen, enz.
Toorn, Kil. toren, torn, angels. torn, neders. toorn, hoogd. zorn, is ongetwijfeld eene klanknabootsing van het knarsetanden van een vertoornd mensch.