[Tollenaar]
TOLLENAAR, z.n., m., des tollenaars, of van den tollenaar; meerv. tollenaren, of tollenaars. Een tolmeester, tolpachter, en, uit hoofde van de knevelarijen der toenmalige tolpachters, onder het gebied van Tiberius, bij de Joden een groot zondaar: een vrient van tollenaren ende sondaren. Bijbelv. Van het verouderde ollen, tol betalen. Zie tol.