[Toestrooijen]
TOESTROOIJEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik strooide toe, heb toegestrooid. Van toe en strooijen. Bedr., strooijende toevoeren: wij strooiden haar vergulden palm toe. Onz., aanvangen met strooijen: nu moogt gij vrij toestrooijen. Voortgaan met strooijen: hij strooit steeds toe.