[Toestrijken]
TOESTRIJKEN, bedr. en onz. w., ongelijkvl. Ik streek toe, heb toegestreken. Van toe en strijken. Bedr., al strijkende toevoeren: hij streek mij al het geld toe. Strijkende stoppen: strijk dat gat toe! Onz., aanvangen, of voortgaan, met strijken: strijk maar toe!