Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Toespijs] TOESPIJS, z.n. vr., der, of van de toespijs; meerv. toespijzen. Van toe en spijs. Eene spijs, welke bij iets anders gegeten wordt: zoo weinig toespijs bij al dat vleesch! Vorige Volgende