[Toerollen]
TOEROLLEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik rolde toe, heb, of ben, toegerold. Van toe en rollen. Bedr., in een rollen: rol de papieren toe! Rollende doen naderen: rol mij den bal toe! Onzijdig, rollende naderen: het rolde mij toe. Voortrollen: laat het vrij toerollen.