[Toereiken]
TOEREIKEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik reikte toe, heb toegereikt. Van toe en reiken. Bedrijvend, al reikende naar iemand rigten: hij reikte mij de hand toe. Bijzonderlijk van eene gift: hij reikte haar eene aalmoes toe. Onzijdiglijk, het doel, dat men zich voorstelt, bereiken: de voorgeslagene maatregen zullen niet toereiken. Mijn inkomen reikt niet toe. Van hier het deelw. toereikend, dat als een bijv. n., voor genoegzaam, wordt gebruikt, en toereiking. Zamenstell.: ontoereikend.