[Toekomst]
TOEKOMST, z.n., vr., der, of van de toekomst; zonder meerv. Eigenlijk de daad van toekomen. In het gebruik, evenveel, als komst: mijne toekomst is nog onzeker. Waer is de belofte sijner toekomste? Bijbelv. Of het toekomende, het aanstaande: vooruitzigt in de toekomst. De toekomst is vol duisters. Van hier toekomstig, toekomend, aanstaand: het toekomstige is verborgen. Van toekomen.