Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] [Toehijgen] TOEHIJGEN, onz. w., gelijkvl. Ik hijgde toe, heb toegehijgd. Van toe en hijgen. Aanhijgen: de zon rijt op, en hijgt mij met haer paerden toe. Vond. Vorige Volgende