[Toedekken]
TOEDEKKEN, bedr. w., gelijkvl. Ik dekte toe, heb toegedekt. Van toe en dekken. Met een beddekleed van rondom bedekken: gij moet hem ter dege toedekken. Hij ligt warmpjes toegedekt. Eenen pot met een deksel sluiten: dek den pot toe. Bedekken, over het algemeen: zij had haar aangezigt toegedekt. Afkloppen: dek hem duchtig toe.