Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 105] [p. 105] [Toeboel] TOEBOEL, z.n., vr., der, of van de toeboel; meerv. toeboelen. Van toe en boel. Volgens Kil., oulings een bijwijf. Vorige Volgende