[Toebakken]
TOEBAKKEN, onz. w., gelijkvl. Ik bakte toe, ben en heb toegebakken. Van toe en bakken. Aanvangen met bakken: bak nu vrij toe. Voortbakken: tk wenschte, dat zij maar toebakte. Sterk doorbakken: zie haar eens toebakken. Digt gebakken worden: dat luchtgaatje zal wel toebakken.