Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 102]
| |
genoegzaam evenveel als Ja, zekerlijk! Verlaat mij toch niet, is, verlaat mij, bid ik, niet. Doe het toch! doe het, bid ik. Eveneens versterkt toch den zin der gezegden, waarbij het gevoegd wordt, in: hoe kunt gij mij toch zoo kwellen? Wat hebt gij toch dus over mij te klagen? Westerb. Intusschen vervangt het de plaats van evenwel in: hij doet het toch. Het zal er toch toe moeten komen. Zie voorts doch, zoo als men oulings, ook in de aangevoerde beteekenissen, voor toch schreef. |
|