[Tegenwigt]
TEGENWIGT, z.n., o., des tegenwigts, of van het tegenwigt; meerv. tegenwigten. Van tegen en wigt. Een gewigt, waardoor een ander gewigt, of eenige zwaarte opgehouden wordt: het tegenwigt aan de wip der brug moet verzwaard worden. Figuurl.: de tong der weegschaal zweeg zoo langhe in tegenwicht. Vond.