[Tegensnaauwen]
TEGENSNAAUWEN, bedr. w., gelijkvl. Ik snaauwde tegen, heb tegengesnaauwd. Van tegen en snaauwen. Bijkans evenveel als tegengraauwen, snaauwen met snaauwen beantwoorden, of zijne onwilligheid tot nakoming van eenig bevel door snaauwen aan den dag leggen: in plaats van het te doen, begon zij vreesselijk tegen te snaauwen.