Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
tegendrijven: men poogde mij den haas tegen te jagen. Onz. te gemoet rijden, varen, enz.: de renbode, de jaagschuit, de sneeuw, enz. kwam mij tegenjagen. |
|