[Tegendruk]
TEGENDRUK, z.n., m., des tegendruks, of van den tegendruk; meerv. tegendrukken. Verkleinw. tegendrukje. Van tegen en druk. Even als tegendrukking, eene drukking, die aan eene andere drukking beantwoordt, of dezelve tegenwerkt: mijne drukkende hand ontving van haar een zacht tegendrukje. Nu de waterdruk van den eenen kant vermindert, bezwijkt de dijk onder den tegendruk van de andere zijde.