[Tegenboek]
TEGENBOEK, z.n., o., des tegenboeks, of van het tegenboek; meerv. tegenboeken. Verkleinw. tegenboekje. Van tegen en boek. Gemeenlijk, met eenen naam, die uit twee verschillende talen ontleend is, een contraboek genoemd. Het boek van eenen zoogenoemden Contraboekhouder, of Controleur, die daarin alles evenzeer opteekenen moet, als de eigenlijke boekhouder in zijn boek: laten wij het tegenboek daaromtrent eens nazien.