[Takken]
TAKKEN, bedr. w., gelijkvl. Ik takte, heb getakt. Dat dit woord in de beteekenis van takkig maken gebruikelijk moet zijn geweest, bewijst deszelfs deelwoord getakt. Voorts geeft Kil. daaraan de beteekenis van takken afkappen, takken schieten, en aan eenen boomtak ophangen, en vindt men bij v. Hass. eenen dief tacken. Eindelijk is tacken bij Kil. ook nog slaan, en grijpen, even als het eng. take.