[Taalwoestheid]
TAALWOESTHEID, z.n., vr., der, of van de taalwoestheid; meerv. taalwoestheden. Van taal en woestheid. Woestheid van taal en uitdrukkingen, het zijten aanzien van derzelver vorm, het zij ten aanzien van haren inhoud: wie walgt niet van die taalwoestheid?