[Taalsman]
TAALSMAN, z.n., m., des taalsmans, of van den taalsman; meerv. taalsmannen, of taalslieden. Van taal en man. Een tolk, of vertaler, die een gesprek, of geschrift, uit de eene taal in de andere overbrengt: zij verstonden elkanderen genoeg, om het zonder taalsman te stellen. De overzetting der zeventig taalsmannen, de Alexandrijnsche vertaling des ouden Testaments.