[Lijnen]
LIJNEN, bedr. w., gelijkvl. Ik lijnde, heb gelijnd. Lijnen trekken: papier lijnen. M.L. Tydw. schijnt het te nemen voor afteekenen met eene lijn: den loop van 't hortende geval te lijnen op dat middelpunt, dat gij, in alle uwe treden, het spoor vinden kunt. Hooft bezigt het voor met de lijn voordtrekken: 't meerdeel deed zich de stroom op lijnen.