[Leveren]
LEVEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik leverde, heb geleverd. Dit woord beduidde eertijds, in het algemeen, geven, aanreiken. Thands heeft het eene meer bepaalde beteekenis, en wordt gebruikt voor iets behandigen, iets overbrengen, in eens anders bewaring en bezit, bijzonder zulke dingen, die niet onmiddellijk, met de bloote hand alleen, kunnen overgereikt worden: de gekochte paarden moeten, morgen, geleverd worden. Ik zal de haver voor het leger leveren. Iemand in handen van het geregt leveren. Op staende voet zijn hooft te leveren. De Deck. Fig.: slag leveren. Storm leveren. Van hier leveraar, onduitsch leverancier, leverbaar, levering, ond. leverantie, leverancie. Zamenstell. overleveren.
Leveren, hoogd. liefern, neders. levern, deen. levern, fr. livrer, middeleeuw. liberare. Het is een voordd. w. van het neders. leven, Otfrid. liuuun, geven, toereiken, dat, in het angels., laevan, belaevan, eng. to allow, bij Ulphil. lewjan luidt. Het schijnt van het wall. llaw, de hand, ontstaan te zijn.