[Kwengelen]
KWENGELEN, onz. w., gelijkvl. Ik kwengelde, heb gekwengeld. In Gron. gebruikt men dit woord: met water kwengelen, dat is, door beweging van het watervat, gedurig storten en kleine plassen maken. Het woord zal, met zwengel, uit eene bron afstammen. Wegen, wagen, waggelen, wankelen, zwanken, zwenken, zwingen, zwengel hebben eene bron.