[Kroos]
KROOS, (kroost, bij Kil. ook kroes, kroest) z.n., o., van het kroos; zonder meerv. De kronkelige ingewanden, hoogd. gekröse, denkelijk van kroes, sterk gekronkeld. Een krassende rave, die op het kroos en darmen van ghevelde lijken aest. De Brune.