[Kroft]
KROFT, (krocht), z.n., vr., der, of van de kroft; meerv. kroften. Kiliaan heeft krofte, krufte, krochte, en hij verklaart het door eenen bedekten gang onder den grond, eene spelonk. Omdat nu spelonken veel in rotsachtige oorden zijn, wordt het genomen voor eenen steenachtigen heuvel: een bron van levensvogt brengt Hij uit drooge krogt. Lodenstein. Hooft gebruikt het een en andermaal voor eene uitstekende hoogte: met doorgraaven van heuvelen, kroften en velden. En elders: 't vlak lag meest ooverstroomt; en weenigh kroften, die uitkeeken. In den eersten zin komt het met het lat. crypta, gr. ϰρυπτη, overeen. In den anderen schijnt het naar kluft te gelijken.