ten pronkt met koele roozekransen. Kil. zet kriecken, krieckelen over door rutilare, schijnen, flikkeren als goudglans.
In het neders. is krik, schijn, glans, en krieken schijnen. Eigenlijk is het een krak, eene breuk. Maar, dewijl, naar eene gewone figuur, dingen, die door de ooren vernomen worden, denzelfden naam houden, als zij met oogen slechts kunnen waargenomen worden, zoo is het krieken van den dag het aanbreken des dags. Dit aanbreken is, even daarom, ook van de eerste aanlichting der zonnestralen gebruikelijk. Oul. zeide men ook het kraken van den dag, zie kraken. Dit en het vorige krieken zou dan een en hetzelfde woord zijn.