[Kreatuur]
KREATUUR, z.n., vr., der, of van de kreatuur; meerv. kreaturen. Onduitsch woord, uit het lat. creatura. In de Overz. van den Bijbel komt het voor, in den zin van alles, dat geschapen is. In het bijzonder voor menschen. In den dagelijkschen stijl gebruikt men het voor redelooze schepsels, in het onz. geslacht: het stomme kreatuur. In den deftigen stijl zegt men schepsel. Eindelijk zegt men het van lieden, die onder het gezag van anderen staan, en zoo doen willen en moeten, als die hun voorschrijven: hij gebruikt er zijne kreaturen toe. De Italianen noemen zoo (en daarvan is de spreekwijs) de kardinalen, die, door den Paus in hunne waardigheid gesteld, zich gemeenelijk naar deszelfs wil moeten schikken.