Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Kombuis] KOMBUIS, z.n., vr., der, of van de kombuis; meerv. kombuizen. Scheepskeuken. Het laatste gedeelte schijnt uit huis ontstaan te zijn. Men ziet de kombuis. Vond. Vorige Volgende