Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Kokosboom] KOKOSBOOM, z.n., m., des kokosbooms, of van den kokosboom, meerv. kokosboomen. Zekere indiaansche vruchtboom, wiens vrucht kokosnoot heet. Vorige Volgende