[Koffer]
KOFFER, z.n., m., des koffers, of van den koffer; meerv. koffers. Eene soort van eene kist. Hooft verkiest het vr. geslacht: en ondertusschen eighe koffer te vullen. Vondel gebruikt het onz.: in 't koffer van Darius. Wij verkiezen, met anderen, het manl. geslacht, gelijk in vele naamwoorden, die in er uitgaan en een werktuig beteekenen; schoon het waarschijnelijk is, dat wij het uit het fr. coffre ontleend hebben; van het lat. coöperire, misschien, afstammende, dat bedekken beteekent. Men zoude het ook van conferre, dat is comportare, medevoeren, mededragen, kunnen afleiden. Verkleinw. koffertje, ook een stilletje. Zamenst.: kofferdeksel, koffermaker, kofferslot, enz.