[Knijf]
KNIJF, z.n., o., des knijfs, of van het knijf; meerv. knijven. Volgens Huydec. is het eigenlijk een lang puntig mes, of ponjaard. Wij bezigen het thands voor een knipmes: in zijn borst dit knijf tot an het hecht te drucken. Bredero. Oul. werd het ook voor eene soort van degen gebezigd, en was een wapentuig, dat men op zijde droeg. Men trok te veld met zwaarden en knijven. Zamenst.: knijfmes, knijfmesje. Eng. knife, fr. canif, hoogd. kneif, angels. knife, zw. knif, deen. kniv, neders. knief. Van knijpen, inzoover het, eertijds, snijden beduidde.