in de form van eenen winkelhaak, of half openen passer: een wapen met eene gevlamde keper - van eene gedeelde keper, met twee kleuren - van eene roode keper - eene gekromde keper. Een wapenschild met zes roode kepers. Eindelijk beteekent keper eenen balk, als: een hoekkeper, een balk, die den hoek keept, dat is verbindt en houdt - kielkeper. In dien zin moet het manlijk genomen worden, om dat het, als dan, de naam van een werktuig is, dat het werk eens mans vervangt. Zie A. Kluit, Voorr. tot D. van Hoogstr., § 14. Voords is van hier het bedr. w. keperen, met eene keper weven: gekeperd doek, gekeperde zijde, gekeperd lint. Zie verder kipperen.