Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 462]
| |
bij welke weinig land is, eene katersplaats, katersstede. In Gron. draagt een boer, die weinig land en vee heeft, den naam van koterboer (keuterboer). In het hoogd. is het köthener, neders. köther, kather, eng. cottager. De oorsprong is in kot, een gering, slecht huisje. |
|