[Karwei]
KARWEI, z.n., vr., der, of van de karwei; zonder meerv. Een windbrekend kruid. Fr. carvi, uit het lat. carum, gr. ϰαρον. Bauhinus, door M. Martin. in Lex. aangehaald, meent, dat het van het landschap Karie, waar het in overvloed groeit, zijnen naam heeft.