Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Karsei] KARSEI, z.n., o., des karseis, of van het karsei; zonder meerv. Zekere wollen stof. Het onverb. bijv. n. is karseijen. Uit het ital. carisea, fr. carisee, carise, creseau. Gemeenelijk zegt men karsaai en karsaaijen. Vorige Volgende